Astronomisch waarnemen.
Sinds kort ben ik in het bezit van een D 70mm / f 700mm telescoop en ben van
plan van de
winter wat astronomische waarnemingen te gaan doen. Dit was de aanleiding om nu
mijn geheugen nog maar eens op te frissen door op te schrijven hoe een en ander
ook alweer in zijn werk gaat
Hierbij dan ook enkele zaken die zo bij mij op komen ..........
Waarnemen van sterren.
Algemeen.
Sterren zijn eigenlijk "zonnen" net als onze eigen zon. Zij stralen zelf licht
uit, waardoor de
Sterren s'nachts met het blote oog waargenomen kunnen worden.
Alle sterren die wij aan de hemel kunnen waarnemen zijn sterren uit ons "eigen"
melkwegstelsel, sterker, het zijn sterren uit de spiraalarm van ons
melkwegstelsel waar onze eigen zon zich ook bevindt.
Om sterren te kunnen waarnemen moet het nacht zijn, immers als overdag de zon
de hemel verlicht overstraalt het zonlicht veruit het zwakke licht dat vanuit
de sterren onze Aarde bereikt, en kunnen wij de sterren, hoewel ze er WEL zijn,
niet zien.
Doordat het 's winters veel langer donker is en de nachten langer als de dagen
zijn, is de winter het seizoen bij uitstek om het beste sterren te observeren.
Sterrenbeelden
Om wegwijs te kunnen maken uit alle sterren die we aan de hemel zien hebben de
mensen al in heel vroege tijden de sterren gegroepeerd in sterrenbeelden.
Heldere sterren die bij elkaar stonden werden met denkbeeldige lijnen met
elkaar verbonden en vormden daardoor (mytologische) figuren zoals "Orion" en
"Cassiopeia", en later ook dier figuren, zoals "Grote Beer", "Grote Hond",
"Dolfijn" en "Haas".
Het zelf herkennen van sterrenbeelden vereist enige oefening. Je moet enig idee
van de "topografie" van de sterrenhemel krijgen, en gevoel voor "dimensie" (wat
is groot en wat is klein) opbouwen.
Mijn ervaring is dat als je eenmaal een sterrenbeeld herkent en gezien hebt ,
je het daarna altijd terug kan vinden.
Makkelijke sterrenbeelden om te oefenen zijn (in volgorde van makkelijkheid):
-
Orion (een groot "Vlinderdasje" dat op zijn kant staat)
-
Grote Beer (een "Steelpannetje")
-
Cassiopeia (een grote letter "W")
-
Leeuw (een zittende Leeuw gezien op zijn rechterzijkant)
-
Lier (een klein parrallelogram met daaraan vast een hele heldere ster)
-
Kleine Beer (ook een soort "steelpannetje" met de Poolster aan het einde van
het handvat)
Dimensies aan de hemelbol
Om aan te geven hoe "groot" objecten aan de hemelbol zijn hebben we niets aan
lineaire eenheden zoals meters of kilometers. Immers de afstand tot de aarde
van al die objecten varieert enorm waardoor de werkelijke grootte van een
object eigenlijk niets voor de waarneming ervan zegt.
Om de grootte van een hemelobject enigzins aan te geven we dit aan met een hoek
en drukken dit uit in
(boog) graden of minuten of seconden.
Dit houdt in dat we aangeven hoe groot de hoek tussen het ene en het andere
uiteinde van het object uit elkaar liggen.
Om hier enig idee van te krijgen zijn hier enkele vuistregels voor ontworpen.
Als we 's nachts naar de hemel kijken en onze arm gestrekt voor ons houden me
de vingers gespreid, dan is de (hoek) afstand tussen het uiteinde van de duim
en de pink ongeveer 22 graden. (dit is de afstand tussen de ster Betelgeuze in
het sterrebeeld Orion, en de hoofdster van het sterrenbeeld Stier: Aldebaran)
Houden we met gestrekte arm een gesloten vuist voor ons, dan is de hoekafstant
tussen de uiteinden van onze vuist ongeveer 8 graden. (de afstand tussen de
twee 'onderste' sterren die de bodem van het "steelpannetje" van het
sterrenbeeld Grote Beer vormen)
Bij gespreide vingers is de afstand van een vingerdikte ongeveer 2 graden. (de
afstand van de twee dichtbij staande sterretjes in het sterrenbeeld Cassiopeia).
Voor kleinere (hoek) afstanden gebruiken we als referentie de diameter van de
volle Maan. Deze is 1/2 graad oftewel 30' (boogminuten) aan de hemel.
Voor nog
kleinere afstanden maken we als referentie gebruik van de dubbelster Alcor en
Mizar in het sterrenbeeld Grote beer. De hoekafstand tussen de sterren Alcor en
Mizar is 11,8' (boog minuten) dus ongeveer 1/3 van de diameter van de Maan.
Een nog kleinere afstand is de afstand tussen Mizar en zijn begeleider Mizar
(accent). Deze afstand bedraagt 14,4" (boog seconden)
Helderheid van sterren
Niet alle sterren lijken even helder aan de hemel. Dit komt doordat er sterren
zijn die veel verder weg van de aarde staan dan anderen, maar ook doordat
sommige sterren veel meer licht (straling) uitstralen dan anderen, of gewoonweg
veel groter zijn dan anderen.
De helderheid waarmee wij op aarde een ster zien is dus een "schijnbare"
helderheid, en heeft eigenlijk niets te maken met de werkelijke helderheid van
die ster.
De schijnbare helderheid van sterren wordt uitgedrukt in de eenheid
"Magnitude"
.
Hoe helderder een ster bij ons te zien is des te kleiner is de magnitude
waarde die we aan die ster toekennen. Hoe hoger de magnitude waarde hoe vager
de ster te zien is.
De helderste ster die wij kunnen zien, Sirius, heeft magnitide -1, en de ster
Wega heeft magnitude 0.
Met het blote ook kunnen wij (onder goede observatie condities !) sterren tot
magnitude 4 waarnemen.
Baan beweging van sterren
Bij ons op het noordelijk halfrond komen alle sterren (net als de Zon en de
Maan) in het Oosten op,
bereiken hun hoogste stand in exact het Zuiden
(culmineren)
en gaan in het Westen weer onder.
Afhankelijk van de breedtegraad waarop wij ons op Aarde bevinden verandert de
hoek waaronder de sterren ten opzichte van de horizon op, of ondergaan.
Als we op de evenaar zouden staan zien we alle sterren (in het oosten)
loodrecht boven de horizon opkomen, en ook (in het westen) loodrecht weer
ondergaan.
Op de noordpool gaan de sterren niet op of onder maar bewegen zich evenwijdig
aan de horizon gedurende een dag rondom ons heen.
In Nederland, dat op een breedtegraad van N 52 ligt, komen de sterren onder
een hoek van 90 - 52 = 38 graden ten opzichte van de horizon op of onder.
In tegenstelling tot de planeten en de zon, die afhankelijk van de seizoenen
(winter zomer etc) een hogere of lagere baan aan de hemel beschrijven,
doorlopen de sterren het hele jaar door dezelfde baan aan het hemel firnament.
Dat sterren en planeten een baan aan de hemel beschrijven komt omdat de aarde
in een dag om
zijn eigen lengte-as draait. Het lijkt hierdoor dat sterren per etmaal (24 uur)
een keer om de stilstaande
Poolster
heen draaien. Deze beweging heet de
"dagbeweging"
van sterren.
De Aarde
draait niet alleen (in een dag) om zijn lengte-as, maar beschrijft
zelf ook (in een jaar)
een baan rond onze eigen zon. Hierdoor zullen gedurende het jaar op dezelfde
tijd op een dag (zeg exact 24:00 uur) in de zomer niet dezelfde sterren in
dezelfde richting te zien zijn als op dat zelfde tijdstip op een dag in b.v. de
winter. Deze beweging heet de
"jaarbeweging"
van de sterren.
Doordat we sterren alleen aan de nachthemel kunnen zien,
kunnen we dus alleen het deel van de hemel dat aan de "schaduwzijde" van de
Aarde staat goed waarnemen.
Hierdoor wordt de sterrenhemel voor observatie doeleinden dan ook opgedeeld
in een Winter, Lente, Zomer en Herfst sterrenhemel.
de Poolster
Bijna exact in het verlengde van de lengte-as van de aarde staat een ster die
we de
"Poolster"
noemen.
Door de (toevalligge !) ligging van deze ster verplaatst deze ster zich niet
gedurende de dag-, of jaarbeweging van de aarde, maar blijft altijd op dezelfde
plaats in het Noorden aan de hemel te zien.
Doordat Nederland op de 52-e breedtegraad op Aarde ligt zien we de ster dan ook
op een hoogte van 52 graden boven de horizon in exact het Noorden aan de hemel
staan.
Het lijkt of alle andere sterren gedurende de dagbeweging van de Aarde in
cirkels rondom
de
poolster
heen draaien.
Opm:
Doordat de Poolster zo'n stabiel gegeven aan de hemel is, is hij voor
oriëntatie op aarde, als ook voor oriëntatie in de sterrenhemel van
groot nut !
Circumpolaire sterren
Net als de
Poolster
zelf (die altijd op dezelfde plaats blijft staan), gaan
sterren die in de buurt van de Poolster staan niet "onder" aan de westelijke
horizon, maar blijven altijd zichtbaar.
Opm:
Deze sterren (beelden) heten
"circumpolair"
en zijn voor oriëntatie aan de sterrenhemel ook van groot nut.
Hemel equator
Zoals de
Poolster
ongeveer in het verlengde van de lengte-as van de Aarde ligt,
kan je je ook alle sterren voorstellen die zich recht boven de evenaar van onze
Aarde bevinden. De denkbeeldige lijn door de hemel die door al deze sterren
loopt heet de
"hemel equator".
Alle sterren die in de buurt van deze denkbeeldige lijn staan hebben een
"declinatie"
in de buurt van "0", deze sterren komen altijd PRECIES op in het
exacte oosten en gaan onder in het exacte westen.
Oriëntatie aan de sterrenhemel
Om je te oriënteren in de sterrenhemel op het noordelijk halfrond kan je de
volgende aanpak gebruiken :
Primaire herkenningspunten
Direct (en altijd zichtbare !) herkeningspunten aan de sterrenhemel zijn :
-
Grote Beer
-
Sterrenbeeld in de vorm van een
"steelpannetje"
is altijd zichtbaar aan de noordelijke hemel, gaat niet onder de
horizon,
(circumpolair)
Staat t.ov. de
poolster
in de richting van de Lente sterrrenhemel.
-
Poolster
(Polaris)
-
Ster in het sterrenbeeld
de Klein Beer
Verleng de opstaande rand v/h "steelpannetje" 4
keer om bij de poolster te komen.
-
Cassiopeia
-
Sterrenbeeld staat ten opzichte van de Poolster "tegenover" de Grote Beer en
ziet er uit als een grote letter
"W"
Staat t.o.v. de poolster in de richting van de Herfst sterrenhemel
Loodrecht op de lijn Grote Beer, Poolster, Cassiopeia staan :
-
Wega
-
een heldere ster in sterrenbeeld
Lier.
Staat t.o.v. de Poolster in de richting van de Zomerse sterrenhemel
-
Capella
-
een heldere ster in sterrenbeeld
Voerman
, staat t.o.v de poolster weer aan de andere kant van de ster Wega.
Staat t.o.v. de Poolster in de richting van de Winterse sterrenhemel
Seizoens gebonden sterrenhemels
In elk seizoen van het jaar zijn bepaalde delen van de sterrenhemel het beste te
zien.
De seizoens gebonden sterrenhemel's worden gekenmerkt door
karakteristieke ster configuraties voor dat specifieke seizoen :
-
Winter
zeshoek
-
Zeshoek (rechtsom) gevormt door de heldere sterren Sirius (grote Hond), Procyon
(kleine Hond), Pollux (Tweeling), Capella (Voerman), Aldebaran (Stier), en
Rigel (Orion).
-
Lente
driehoek
-
Driehoek gevormt door de heldere sterren Regulus (Leeuw), Spica (Maagd) en
Arcturus (Ossenhoeder).
-
Zomer
driehoek
-
Driehoek gevormt door de heldere sterren Altair (Adelaar), Deneb(Zwaan) en
Wega(Lier).
-
Herfst
vierkant
-
de vier sterren van het grote sterrenbeel Pegasus
Waarnemen van planeten.
Algemeen
Het waarnemen van planeten vind ik persoonlijk meer tot de verbeelding spreken
dan kijken naar sterren. Een ster blijft een ster (uitz: dubbelsterren) , met
hoe een grote kijker je
er ook naar kijkt, maar een planeet komt door een telescoop echt tot leven. Je
ziet een planeet door een telescoop als een echt schijfje aan de hemel staan,
je ziet manen rond de planeet draaien, en soms zelfs enige tekening in het
oppervlakte ervan, of zoals bij saturnus de ringen eromheen.
Ook is het vinden van planeten spannender omdat ze niet, zoals sterren, altijd
op
dezelfde plaats ten opzichte van de sterren staan.
Alle planeten van ons zonnestelsel draaien in dezelfde richting om onze Zon
heen. De binnenste planeten draaien snel, en de buitenplaneten, die het verst
van de zon staan, draaien langzaam om de zon.
Vanuit de Zon gezien van binnen naar buiten vinden we de volgende planeten :
-
Mercurius
-
Venus
-
de Aarde
-
Mars
-
Asteroïde gordel
-
Jupiter
-
Saturnus
-
Uranus
-
Neptunus
-
Pluto
De planeten die net als onze eigen Aarde in een eliptische baan om de Zon
draaien geven van zichzelf geen licht, maar zijn toch goed waar te nemen, omdat
ze, net als de Maan dat doet, het licht van onze Zon weerkaatsen. Een andere
reden dat we ze kunnen waarnemen is dat ze vele honderduizenden malen
dichterbij de Aarde staan dan de sterren die we zien.
Zoals overdag in de zomer de zon langer en hoger aan de (zichtbare) hemel
staat, staan juist 's nachts in de winter de planeten langer en hoger aan de
(zichtbare)
hemel. De winter is dus nèt als bij de sterren ook het beste
seizoen om naar de planeten te kijken.
Ecliptica
Doordat alle planeten min of meer in hetzelfde vlak rond de zon draaien
vinden we, als we naar de planeten (en ook de Maan en de Zon !) kijken, deze altijd ergens op
een denkbeeldige lijn in het firnament staan. Deze denkbeeldige lijn heet de
"Ecliptica".
Opmerking:
Een andere eigenschap van de "ecliptica" is dat alle sterrenbeelden, waar deze
denkbeeldige lijn doorheen loopt, onderdeel van de zogenaamde
dierenriem zijn.
Aan de positie van de Zon, ten opzichte van deze Dierenriem of "Zodiac" sterrenbeelden op je geboortedag, worden
persoonlijke eigenschappen en ook bepaalde toekomstvoorspellingen voor je afgeleid.
Dit laatste heeft geen enkele
wetenschappelijke grondslag maar komt uit de meer "zwevende" Astrologie in
plaats van de wetenschappelijke Astronomie, waar we het hier over hebben.
Het woord planeet komt van het griekse woord "Planos" dat zwerven betekent. Men
had al vroeg in de oudheid ontdekt dat planeten niet, zoals sterren ten opzichte
van elkaar op dezelfde plaats bleven, maar dat de planeten tussen de sterren
door zwerven. Om planeten te vinden kunnen we dus niet uitgaan van vaste
posities, maar moeten we in astronomische jaarboeken, of met speciaal hiervoor
gemaakte computerprogramma's opzoeken waar wanneer een bepaalde planeet zich in
de hemel bevindt.
Wat we wel weten is dat waar we een planeet ook zullen
aantrefen, dit
altijd op of dicht in de buurt van de
"ecliptica"
zal zijn !
Is dit niet het geval dan gaat het niet om een planeet maar om een ster of
nog iets anders ????
De draai-as van de aardbol is ten opzichte van het vlak waarin hij zijn rondjes
om de zon draait met 23,5 graden gekanteld. Hierdoor staat de
"ecliptica"
onder een hoek van 23,5 graden op de
"hemel equator".
Deze kanteling van de aard-as is
er de oorzaak van dat wij op Aarde seizoenen als zomer en winter kennen.
Waarnemen van "binnen" planeten.
Bij het hoofdstuk over het waarnemen van sterren had ik al uitgelegd dat
vanwege de geografische positie van Nederland ten noorden van de evenaar (52
graden noorderbreedte) de
hemel equator
een hoek van 90 - 52 = 38 graden met de horizon maakt.
Doordat de
ecliptica
op zijn beurt weer een hoek van 23,5 graden met de
hemel equator
maakt kan het, afhankelijk van de situatie, zijn dat deze twee hoeken van
elkaar worden afgetrokken, of juist bij elkaar opgeteld worden.
Voor het waarnemen van planeten die zich dicht in de buurt van de Zon bevinden
(Mercurius, en in iets mindere mate Venus) is het nodig deze planeet of in het
westen vlak NA zonsondergang waar te nemen, of in het oosten vlak VOOR
zonsopgang waar te nemen. Ook voor de andere planeten die zich toevallig ook op
de ecliptica dicht bij de positie van de Zon bevinden gaat dit verhaal op.
Bij waarnemingen zoals hier bedoeld is het gunstig dat de hoek die de ecliptica
met de horizon maakt "steil" is, omdat dan de planeet nog hoog boven de horizon
staat als de Zon nèt onder is gegaan, of nèt nog niet is
opgekomen.
De gunstigste tijden om Mercurius (of Venus) waar te nemen zijn :
-
In de herfst in het Oosten vlak VOOR zonsopgang
-
In de lente in het Westen vlak NA zonsondergang
Lentepunt
Er zijn twee (denkbeeldige) punten waar de (denkbeeldige)
"ecliptica"
de (denkbeeldige)
"hemel equator"
kruist.
Eén van die punten bevind zich tussen de sterrenbeelden Leeuw, en
Maagd, en het andere punt bevindt zich in het sterrenbeeld Vissen . Dit laatste
punt heet het
"Lentepunt"
of punt
Ariës
, en is het feitenlijke nulpunt van het astronomische
coördinaatstelsel van
Rechte Klimming
en
Declinatie
, waarin de posities van alle (vaste) hemelobjecten uitgedrukt worden.
Opm:
De dag en het tijdstip waarop de Zon zich exact op het punt Ariës bevindt,
is het begin van de
Astronomische Lente.
Waarnemen van de Maan
De maan is het hemelobject dat het dichts bij onze Aarde staat. Hij staat
gemiddeld op een afstand van 384.401 kilometer van de aarde. Astronomisch
gezien dus vlak bij ! Als het ware in onze achtertuin.
In juni 1979 zijn voor
het eerst Amerikaanse astronauten van de Appollo 11 missie op de Maan geland.
De Maan is een hemellichaam dat nauw met onze aarde verbonden is en eigenlijk
ook op hetzelfde moment ontstaan is. De Maan draait in een baan om de Aarde.
Hij doet er 29,53 dagen over om een
volledige baan om de aarde te beschrijven.
Vanwege zwaartekrachts effecten is de tijd die de maan om zijn eigen as draait
exact gelijk aan zijn omlooptijd rond de Aarde.
Hierdoor kijken wij vanaf de aarde altijd naar dezelfde kant van de maan.
De Maanfasen
De Maan geeft niet zoals de sterren, die eigenlijk zelf zonnen zijn, zelf
licht, maar weerkaatst het zonlicht naar de aarde
waardoor wij hem kunnen zien.
Doordat de maan in een baan om de Aarde draait staat hij soms precies aan de
andere kant van de Aarde als de Zon,
zodat het volledig door de zon verlichtte deel van de Maan naar de aarde toe
wijst en wij de maan goed zien.
Dit noemen wij "Volle Maan".
Soms staat de Maan tussen ons en de zon in, zodat de verlichte kant van de Maan
van ons af wijst,
en wij de maan dus niet kunnen zien. Dit noemen wij een "Nieuwe Maan"
Zon- en Maansverduistering
Annimatie van de verschillende maan fasen.
Tijd en Oriëntatie
Met de achtergrond informatie die we tot nu toe weten kunnen we het nu wat
theoretischer en moeilijker gaan maken.
In dit hoofdstuk wil ik ingaan op de manier waarop in de astronomie de lokaties
van de vaste hemelobjecten vastgelegt , en ook later weer teruggevonden ,kunnen
worden, en uitleg geven over de daarbij
horende aparte tijdsrekening.
Coördinaat stelsels
Om op een "bol" een plaats vast te leggen kunnen we volstaan met het opgeven
van twee hoeken die loodrecht op elkaar staan.
Voor elk coördinaatstelsel gaan we uit van een "grondvlak" en een loodrecht
daar op staande draaias, en moet er een logisch "nulpunt" vastgestelt worden.
Als voorbeeld kunnen we de geografische coördinaten nemen waarme we een
plaats
op de aard(bol) vastleggen.
Als grondvlak voor dit coördinaatstelsel wordt de evenaar gekozen. Het
draaivlak is de Noord-Zuid-as van de Aarde. Het nulpunt is de Nul meridiaan
door het plaatsje
Greenwitch
in Engeland.
Om een plaats vast te leggen noemen we de Lengtegraad en de Breedtegraad, dat
de exacte plaats die we bedoelen op Aarde vastlegt.
Als we 's nachts naar de sterrenhemel aan het kijken zijn, zien we die als een
halve bol (de hemel koepel) boven en rondom ons liggen. We kunnen nu een plaats
op deze Bol vastleggen volgens een systeem waarbij we de horizon als grondvlak
nemen, en aangeven in welke richting het object dat we bedoelen staat.
Vervolgens moeten we met een tweede hoek aangeven hoe hoog het object boven de
horizon
staat. Deze richting en hoek leggen het object aan de hemelkoepel precies vast.
De verdeling over het horizonvlak kunnen we maken met de gradenverdeling van
een kompasroos, dat de hele omtrek in 360 graden onderverdeeld. Het nulpunt is
het Noorden (0 graden) het Zuiden is 180 graden. De hoogte benoemen we met een
hoek tussen 0 en 90 graden.
In dit stelsel heet de (kompas) richting het
Azimuth
, en de hoogte gewoon Hoogte.
Azimuth en hoogte zijn dus zeer "Aardse" coördinaten die voor het
aanwijzen van
astronomische objecten niet zo geschikt zijn, immers door de aardse draaiing
veranderen de Azimuth en hoogte coördinaten van alle sterren continue.
Uurhoek en Declinatie
Zoals eerder gezegt
bereikt een hemelobject altijd zijn hoogste punt boven de horizon als het
precies door het Zuiden gaat. Doordat dit zo'n belangrijk gegeven is noemen we
de verticale lijn die de horizon precies in het zuiden snijdt de (lokale)
Meridiaan.
Uurhoek
Bij het Azimuth, hoogte coördinatenstelsel gebruikten we het horizonvlak
als
grondvlak waarop we de richting in graden (tussen 0 en 359) aangaven.
In de Astronomie is het beter om als grondvlak uit te gaan van de
hemel equator.
Deze denkbeeldige cirkel delen we niet op in 360 graden, maar, net als bij de
klok, in 24 uur, en dat dan weer in minuten en
seconden. Waarom dit nut heeft wordt later uitgelegt als we het over sterretijd
hebben.
Als nulpunt van dit stelsel geldt de (lokale) Meridiaan, dus de "zuiddoorgang".
De uren verdeling voor de "uurhoek" loopt in de richting Z-W-N-O-Z.
In feite
laat de uurhoek dus zien hoe ver een object dus al voorbij de zuidmeridiaan is
geschoven.
Declinatie
Om de plaats van een hemelobject precies vast te leggen, leggen we in dit
stelsel
Loodrecht op de
hemel equator
ook nog de Declinatie van een object vast.
De declinatie geeft aan hoeveel graden een ster boven of onder de
hemel equator
staat. Sterren die boven de equator staan hebben een positieve declinatie, en
sterren die er onder, ten zuiden van, staan een negatieve declinatie. De
declinatie loopt van 0
tot 90 en van 0 tot -90 graden.
Opm:
De
poolster
heeft een
declinatie
van 90 graden.
Voor het vastleggen van (vaste) astronomische objecten kunnen we goed gebruik
maken van de
Declinatie
, omdat bij het bewegen van de hemelbol om ons heen dit
gegeven niet wijzigt. Voor de
uurhoek
geldt dit echter niet, omdat het nulpunt
hiervoor (de zuid meridiaan) in feite met de aardse draaiing mee verandert.
Voor het vastleggen van hemelobjecten moet er op de
hemel equator
dus een ander
nulpunt worden gekozen, dat tussen de sterren een vast punt is, en dus met de
sterren aan de hemel meebeweegt.
Dit vaste nulpunt is bij afspraak het
"Lentepunt"
of punt "Ariës". Als we
de
hemel equator
nu weer in 24 uren en minuten en seconden opdelen, maar nu
juist in
de richting W-Z-O tellen, heet de coördinaat op de hemel equator van een
ster in
dit stelsel de
Rechte klimming.
Dus net als dat je in een gewone atlas de aardse coördinaten van Amsterdam
zou
kunnen opzoeken, zijn er sterren atlassen waarin je de
Rechte klimming
en
Declinatie
van alle sterren zou kunnen vinden.
De Rechte klimming wordt vaak aangegeven met de kleine griekse letter a (alfa)
en de Declinatie met de kleine griekse letter d (delta).
Zonnetijd, Standaard tijd en Sterretijd
Om het begrip
Rechte klimming
en
uurhoek
nog beter toe te kunnen passen is het
nodig het verschil tussen de begrippen
Zonnetijd en Sterretijd te begrijpen.
Zonnetijd
Bij ons op Aarde is een dag eigenlijk de tijd die de aardbol nodig heeft om
eenmaal rond zijn lengte-as te draaien. Iets precieser gezegt : De tijd die
ligt tussen een Zuiddoorgang van de zon tot de volgende Zuiddoorgang van de
zon. (in het zuiden bereikt een hemellichaam, dus ook de zon, zijn
hoogste stand
boven de horizon).
Er zit iets van variatie in deze draaiing van de aarde maar als we dit
uitmiddelen spreken we van de
"middelbare Zonnetijd".
Deze tijd kunnen we opdelen in uren (24 in een hele cyclus) minuten (60 minuten
in een uur) en seconden(60 seconden in een minuut).
Hier op is onze normale tijdrekening, die iedereen gewend is te gebruiken,
gebaseerd.
We weten allemaal dat 18:00 uur de tijd is dat we gaan eten, en bijvoorbeeld
08:00 u de tijd is dat we naar het werk gaan.
Standaard tijd meting
Natuurlijk gaat niet overal op aarde op dezelfde tijd de zon op- of onder,
waardoor het ook niet overal op aarde dezelfde (zonne)tijd is. Om het begrip
tijd enigzins in te pas te laten lopen met het dag en nacht ritme hebben we de
aarde opgedeeld in 24 tijdzones.
Zo heeft Nederland de Midden Europeese Tijd
(MET = GMT + 1 uur)
Voor astronomische tijd en positie berekeningen is het nodig de tijd te
standariseren naar een standaard tijd. Deze standaardtijd heet
"Greenwich Mean
Time"
of GMT. GMT wordt ook wel UT (Universal Time) genoemd. Dit is de tijd die geldt
op de
lengtegraad "0" meridiaan die door het plaatsje Greenwich in Engeland loopt.
Vervolgens moet de uitkomst dan worden gecorrigeerd naar de lengtegraad positie
op aarde waar we aan het waarnemen zijn.
Laterale tijdscorrectie
Een dag duurt 24 uur (1440 minuten) . De aarde draait hierin 360 graden. Per
graad dat we ons dus naast de "0" meridiaan bevinden is de tijd dus 1440 / 360
= 4 minuten later of vroeger. Voor Nederland geldt (ongeveer) : Nederland ligt
op 5 graden Oosterlengte, dus is het in Nederland 5 x 4 = 20 minuten later dan
de standaard GMT tijd.
Sterretijd
Zoals al uitgelegd
draait de aarde niet alleen om zijn lengte-as, maar draait
ook nog zelf om de Zon rond. Voor de definitie van een Zonnedag, en daarmee de
Zonnetijd, gingen we uit van de tijd tussen twee opeenvolgende zuiddoorgangen
van de Zon.
Voor de definitie van een Sterredag gaan we uit van de tijd tussen twee
zuiddoorgangen van een bepaalde (willekeurige) ster !
Deze tijd is iets KORTER dan de tijd die nodig is om de Zon weer in het zuiden
te krijgen, immers in de tijd die de Aarde nodig heeft om volledig rond zijn as
te draaien, zodat de ster weer precies in het zuiden staat, is hij ook een
stukje in zijn baan rond de zon gevorderd.
Hierdoor moet de Aarde om een volledige Zonnedag rond te maken (de Zon weer in
het zuiden te zien) nog 1 graad extra doordraaien, waar de aarde nog 4 minuten
extra over doet.
Een Sterredag duurt dus (gemiddeld) 4 minuten korter dan een Zonnedag
, en geeft eigenlijk de preciese "siderische" omlooptijd van de Aarde rond zijn
lengte-as aan.
Als we nu de Sterredag ook opdelen in uren, minuten en seconden hebben we de
Sterretijd bepaald.
We moeten nu nog iets bedenken om de sterrenklok op "nul" te zetten :
Per definitie is het zo dat als het
"lentepunt"
zijn hoogste punt boven de horizon in het zuiden heeft bereikt (culmineert), de sterretijd
0:00:00 uur is.
De sterretijd heeft dus niets te maken met ons dag-nacht ritme, maar geeft meer
aan wat de actueele stand van de sterrenhemel boven de aarde is, of anders
gezegt wat de actueele stand van de Aardbol ten opzichte van de sterren (en dus
NIET de Zon !), die om ons heen staan, is.
De Zonne-tijd-klok loopt dus niet gelijk met de Sterre-tijd-klok en staan slechts op één
moment in het jaar precies gelijk met elkaar.
Niet dat het belangrijk is voor het bepalen van de positie van een ster, maar toch leuk om te weten is dat
de dag dat de zonne-tijd gelijk loopt met de sterre-tijd toevalligerwijze jaarlijks op 2 Oktober valt.
Een ster met een
rechte klimming
van bijvoorbeeld 3.20 uur bereikt zijn hoogste
punt boven de horizon (in het zuiden !) als de sterretijd 3:20 uur is, en zo
ook voor alle andere objecten met andere waardes voor hun rechte klimming.
De "sterretijd" is in feite dus
de
uurhoek
van het
"lentepunt"
Ariës.
En ook geldt:
De uurhoek (in sterre uren !) van een object is de sterretijd minus de
Rechte klimming
van dat
object.
Waarnemen met optische instrumenten
In het
hoofdstukje over de schijnbare lichtsterkte
van hemelobjecten geef ik aan dat met het blote oog sterren met een helderheid
tot magnitude 4 nog zichtbaar zijn. Er zijn echter nog veel meer sterren en
andere hemelobjecten zoals sterrenevels, gasnevels en satelieten van planeten
die we niet met het blote oog kunnen zien. Om deze objecten te kunnen zien zijn
we aangewezen op het gebruik van een een of ander optisch instrument.
Voor astronomische waarnemingen kunnen we gebruik maken van de volgende soorten
optische instrumenten :
-
Prismakijker
-
Een prismakijker is een mooie naam voor wat wij in het dagelijks gebruik kennen
als een gewone hand
verrekijker.
Het heet prismakijker, omdat er in de kijker door middel van een aantal prismas
het licht dat het objectief binnenkomt, met een omweg naar het occulair geleid
wordt. Hierdoor kan er, ondanks dat de afmeting van de kijker compact blijft,
toch een zekere bruikbare brandpuntsafstand worden bereikt.
De aanduiding op een prismakijker is meestal zoiets als 7 x 50. Dit betekent
dat de kijker een vergroting heeft van 7 keer (het onderwerp waar we naar
kijken wordt 7 keer dichterbij gehaald) en dat het Objectief (de voorste lens)
een diameter van 50 mm heeft.
-
Refractor
-
Een telescoop kijker die opgebouwd is uit twee lenzen die in een koker recht
achter elkaar gemonteerd zijn heet een
refractor.
Een refractor biedt nèt iets betere prestaties dan een prismakijker,
maar valt toch onder de catagorie amateur kijker. Bij een refractor kijker is
de diameter van het objectief (
D
) vaak zo'n 60 of 70 mm, en de brandpuntsafstand
(
f
) ongeveer 60 à 70 centimeter.
-
Spiegel telescoop
-
Een spiegel of Newton telescoop hoort echt onder de professionele kijkers,
waarmee hele vage of kleine objecten, zoals de planeet Pluto, nog waargenomen
kunnen worden. De diameter (
D
)
van een spiegeltelescoop voor amateurgebruik kan oplopen tot wel zo'n 200 mm !
Bij een spiegeltelescoop wordt er geen gebruik gemaakt van een Objectief lens
voor in de telescoopbuis, maar staat er achter in de telescoopbuis een optisch
zeer zuiver geslepen reflecterende "holle" spiegel. Deze spiegel reflecteerd
het opgevangen licht in een brandpunt, waar het met een spiegel afgebogen wordt
naar de zijkant van de buis, en dan met een occulair op het netvlies
geprojecteerd kan worden.
Optische eigenschappen van het instrument.
De optische prestaties van een optisch instrument worden voornamelijk bepaald
door de diameter (
D
) en kwaliteit van het objectief van het instrument.
Vergroting
De vergroting van een telescoop kan worden berekend door de brandpuntsafstand
van het Objectief te delen door het brandpuntsafstand van het Occulair.
Voorbeeld:
Een telescoop met een Objectief met brandpuntsafstand 700 mm en een occulair
met brandpuntsafstand 20 mm heeft een vergroting van 700 / 20 = 35 keer.
Als vuistregel voor de maximaal bruikbare vergroting van een telescoop kan
worden uitgegaan van de formule : max = D
obj
in mm. Dus bij een Objectief met diameter 60 mm is de maximale vergroting
waarbij nog goed geobserveerd kan worden 60 keer.
Het is niet altijd nodig om de maximale vergroting te gebruiken, een grote
vergroting is alleen nodig bij hele heldere objecten zoals het oppervlakte van
de maan, of bij het observeren van planeten. Voor het observeren van sterren is
het vaak beter om een kleinere vergroting te gebruiken, omdat dan het gebied
van de hemel dat je in het occulair ziet groter is, en het dus eenvoudiger is
de ster te vinden. De meeste telescopen zijn dan ook uitgerust met een aantal
verwisselbare occulair lenzen van
verschillende brandpuntsafstand.
Oplossend vermogen
Het oplossend of scheidend vermogen van een telescoop geeft aan hoe kleine
details nog van elkaar onderscheiden kunnen worden. Ook dit gegeven is weer
afhankelijk van de diameter (
D
) van het objectief. Als vuistregel geld de formule
Oplossend vermogen R" (in boog seconden) = 120 / D
obj
in mm.
Voorbeeld:
Met een objectief met een diameter van 60 mm is het maximaal oplossend vermogen
120 / 60 = 2" (boog seconden).
Om te testen hoe het oplossend vermogen van een telescoop in werkelijkheid is
kan je kijken naar dubbelsterren waarvan de onderlinge scheding van de
komponenten bekent is.
Enkele veelgebruikte dubbelsterren om de prestaties van je telescoop te
beoordelen zijn :
|
Alcor en Mizar (in sterrenbeeld Grote Beer) Dubbelster waarvan de helderste
component ook nog een 'eigen' begeleider heeft.
|
|
Alibreo (in sterrenbeeld Zwaan) meerkleurige dubbelster met kleine scheiding
34,3" boogseconden
|
|
èta Lyrae (ster e van het sterrenbeeld Lier) Dubbelster waarvan de
onderlinge
componenten op zich ook weer dubbelsterren zijn.
componenten e1 en e2 staan 208" boogseconden (dus ongeveer 3,5' boogminuten)
uit elkaar.
|
|
Gamma Aquarius (ster G van sterrenbeeld Waterman) Twee sterren die erg dicht
bij elkaar staan.
De scheiding is 1,7" boogseconden. Dus een echte tester voor je telescoop !
|
|
Lichtsterkte
Met het blote oog kunnen we tot ongeveer magnitude 4 à 5 sterren zien.
Met een
prismakijker tot ongeveer magnitude 7. Met een telescoop wel tot magnitude 11 !
Om te zien hoe lichtsterk de telescoop is kan je gebruik maken van de
"polaire groep", een aantal zwakke
sterren die rond de Poolster gegroepeerd staan, waarvan de magnitude excact
bepaald is.
In het kaartje zijn de magnituden van de sterren zonder de decimale punt
weergegeven, dus als er in het kaartje staat 62 wordt een magnitude van 6,2
bedoeld.
Als je nog meer wilt weten is hier een hele interessante site van
Marc van der Sluys
met allerlei practische informatie.
John Geus
Juni 2005